-
1 assurer
assurer [aasuuree]3 waarborgen ⇒ veilig, zeker stellen, zorgen voor4 belast zijn met ⇒ de verantwoordelijkheid hebben voor, waarnemen♦voorbeelden:4 assurer une permanence • dag en nacht open zijn, de dienst waarnemenassurer son service • dienst doen, hebbenassurer une rente à qn. • iemand een jaargeld toekennen♦voorbeelden:s'assurer (de) qc. • zich van iets verzekeren, zich iets verschaffen1. v1) verzekeren (van, tegen)2) waarborgen, veilig/zeker stellen2. s'assurerv -
2 satisfy
v. voldoen aan; bevredigen, tevreden stellen; belonen; nakomen[ sætisfaj] 〈 satisfied〉1 voldoen ⇒ toereikend zijn, (goed) genoeg zijn2 voldoen ⇒ genoegen schenken, tevreden stemmenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 tevredenstellen ⇒ genoegen/voldoening schenken, bevredigen2 vervullen ⇒ voldoen aan, beantwoorden aan4 stillen ⇒ bevredigen, verzadigen6 (terug/af)betalen ⇒ voldoen, vereffenen 〈 schuld〉♦voorbeelden:1 be satisfied with • tevreden/voldaan zijn overbe satisfied that • ervan overtuigd zijn dat, de zekerheid (verkregen) hebben dat -
3 satisfy oneself that
-
4 s'assurer que
s'assurer que 〈+ aantonende wijs〉 -
5 convaincre
convaincre [kõvẽkr]2 schuldig bevinden, verklaren (aan)♦voorbeelden:1 se convaincre que • zich ervan overtuigen, vergewissen datv(de) -
6 se convaincre que
se convaincre quezich ervan overtuigen, vergewissen dat
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский